Artiesten

Via deze rubriek kan u meer te weten komen over een artiest.

De informatie wordt permanent bijgewerkt.

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

BOERS Willy (Amsterdam 1905 – Amsterdam 1978)

In het begin van Boers zijn schilderscarrière - hij ging er prat op als kunstenaar autodidact te zijn - maakte hij veel portretten en mediterrane landschappen in realistische stijl.

Tijdens de oorlog begon hij in een kubo-futuristische stijl te schilderen en te experimenteren.

Zijn ervaringen van de Tweede Wereldoorlog, een gevoel van machteloosheid en grote onvrijheid, vormden hem tot een overtuigd abstracte schilder.

Samen met Ger Gerrits, Harry van Kruiningen en Frieda Hunziker lokte Boers in 1945, naar aanleiding van de monstertentoonstelling ‘Kunst In Vrijheid’, een ware kunstrevolutie uit. Dit leidde ertoe dat hij van dan af aan deel uitmaakte van de kern van abstracte kunstenaars die een doorbraak van de moderne kunst in Nederland ontketenden.

Deze revolte zou ook zijn latere ontwikkeling bevestigen als grondlegger en (mede)oprichter van de kunstgroep 12 Schilders en de daaruit voortvloeiende groepen Vrij Beelden en Creatie. Zijn werk uit die periode vertoont verwantschap met het werk van Kandinsky en Miró. Hij noemde het zelf absoluut – of integraal expressionisme.

Boers kende zijn hoogtepunten rond de periode van Vrij Beelden en Creatie en tevens na de jaren ’60 wanneer hij voornamelijk materieschilderijen en collages maakte.

BOONSTRA Klaas (Krommenie 1905 – Den Haag 1999)

Klaas Boonstra was van jongs af aan bezig met tekenen en schilderen. Op 26-jarige leeftijd werd zijn talent ontdekt door de directeur van een plaatselijke fabriek die hem financieel steunde zodat hij kon gaan studeren aan de Rijksacademie in Amsterdam.

Boonstra liet zich inspireren door allerlei stromingen en kunstenaars uit de moderne kunst zoals Picasso, Matisse, Chagall en Kandinsky. Die invloeden zijn duidelijk aanwijsbaar in zijn stillevens en vrouwfiguren.

Boonstra beperkte zich echter nooit tot één stijl en werkte afwisselend figuratief en abstract.
Tijdens de oorlog verschijnen veel volledig abstracte composities. Ze zijn expressief en in frisse kleuren geschilderd. Soms ook statisch maar ze laten steeds een dynamisch samenspel zien van verschillende fantasievormen. Het zijn composities van ‘vrije vormen’ zoals Boonstra ze zelf noemde.

Hoewel Boonstra goede contacten had met de Experimentelen Appel, Brands, Constant en Wolvecamp, voelde hij weinig behoefte om zich ergens bij aan te sluiten.

In 1951 laat hij zich dan toch overhalen om lid te worden van Creatie waarna de overstap volgde naar de Groep 54 en de Liga Nieuw Beelden.

BREETVELT Dolf (Delft 1892 – Amstelveen 1975)

Dolf (Adolf) Breetvelt vertrok in 1920 op 27-jarige leeftijd naar het toenmalige Nederlands-Indië waar hij tekenleraar werd. In zijn vrije tijd schilderde hij, veelal in impressionistische stijl.

Breetvelt liet zich in Indië niet in met Europese kunstvernieuwingen maar hij raakte daarentegen wel gefascineerd door de uitingen van diverse Oost–Aziatische culturen.

Na zijn tropenjaren vestigde hij zich in 1939 in Amsterdam.
Na de Bevrijding werkte Breetvelt abstract, niet alleen omdat geestverwanten in de groep rond Willy Boers abstract werkten, maar ook omdat de kunst uit de Aziatische landen hem diepgaand beïnvloed had.

Breetvelts werken ontlenen hun kracht aan zijn gevoel voor kleur, vorm en opbouw, en zijn toepassing van verschillende (verf)structuren en patronen. Op een meestal vlakgekleurde ondergrond wisselen grillige en strakke vormen, vlakken en streeppatronen elkaar af.

In 1949 sloot hij zich aan bij de abstract schilderende kunstenaarsgroep Vrij Beelden die in 1955 opging in de Liga Nieuw Beelden.

Breetvelt wordt gerekend tot de toonaangevende moderne schilders in Indië.

CROUWEL Wim (Groningen 1928)

Wim Crouwel volgde na de middelbare school een klassieke kunstopleiding waarbij schilderlessen werden gegeven in expressionistische stijl.

In 1951 raakte hij bevriend met Wim Strijbosch op wiens voorstel hij in 1952 lid van Creatie werd. Met hem deelde hij ook een atelier in Amsterdam.

Zijn schilderijen bestaan uit abstracte composities in zachte kleuren.
Omdat zijn denken zich meer richt op het werken met ruimte en het scheppen van indeling en ordes, schildert Crouwel steeds minder om er uiteindelijk definitief mee te stoppen in 1954.

Crouwel bouwt vervolgens een succesvolle carrière als vormgever uit. Hij heeft een eigen ontwerpbureau en is geroemd om zijn eenvoud van stijl, helderheid en structuur.
In 1967 ontwerpt hij o.a. het lettertype New Alphabet, een lettertype dat alleen bestaat uit horizontalen en verticalen. Andere letterontwerpen van zijn hand zijn Fodor en Gridnik.

Internationaal wordt hij beschouwd als een van de grootste grafische ontwerpers van de 20ste eeuw.

CRAMER- VAN HAMEL Manette  (1913 – 2012)

for instance, was one of Scarlett's followers. The Dutch-born artist married an Ambassador,

and together they started their tour around the world;they lived in the United Kingdom, Belgium, Denmark, Indonesia, Singapore and Venezuela, before finally ending up in Toronto, Canada.

There, Manette Van Hamel decided to distance herself from her husband's position and pursue her own dream.

She enrolled in a course for professional jewelers, when a coincidence led the family to Woodstock, where Rolph Scarlett was living at the time.

Originally a successful jewelry designer, he gave Cramer-Van Hamel further guidance in her pursuits in the field of jewelry and inspired her to paint.

Cramer-Van Hamel's paintings are large canvases, which show accumulations of irregular geometric forms on a monochrome ground.

The forms seem three-dimensional and subject to gravity due to their construction and potential overlapping, but the color use is arbitrary and the planes flat.

They stay undefined shapes on an infinite ground, maybe best described as a mix between Malevich's constructions without the dynamic balance and Albers's geometries without the enigma's.

DEPOORTER Eva (Antwerpen 1952)

Eva Depoorter volgde pas op latere leeftijd een vierjarige opleiding fotokunst aan de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten te Sint-Niklaas.

Eva fotografeert met overgave, talent en inzicht. Met haar scherpe blik neemt zij nauwgezet de haar omringende wereld waar. Vanuit die waarneming en het standpunt dat elke werkelijkheid een andere verbergt wacht zij het gepaste moment af om haar foto vast te leggen. Haar werk getuigt van eenvoud en soberheid. Ze past geen kunstgrepen toe, drukt af in zwart-wit, hanteert geen telelens en gebruikt geen kunstmatig licht.

Zij legt zich in hoofdzaak toe op documentaire fotografie met als centraal thema de mens in zijn eigen leefwereld. Geen inspanning is haar teveel om binnen te dringen in een streng calvinistische gemeenschap in Staphorst of om gedurende weken op te trekken met zigeuners tijdens een bedevaartviering in het zuiden van Frankrijk, en zo ons achteraf te tonen wat zij gezien heeft. De foto’s van Eva geven zich niet meteen bloot. Men kan ze vaak opnieuw bekijken en er steeds weer nieuwe elementen in ontdekken. Het is alsof ze leven.

Zowel in binnen- als buitenland kaapte Eva Depoorter verschillende prijzen weg en waren haar foto’s te zien op diverse tentoonstellingen. Vermeldenswaardig is zeker het verschijnen van een uitgebreide reportage over de vrouwen in Staphorst in het toonaangevende Amerikaanse fotomagazine Lenswork in 2003.

GAUGHAN Tom (1923 – 2007)

was another one of the American painters caught between the European tradition and American innovation.

His canvas Happy Days (1962) is a curious mix between the neutral colors, ambiguous space and multiple viewpoints of Cubism, and the non-relatedness combined with great reductiveness into strong geometric forms of Abstract Expressionism, while the small size format is strongly reminiscent of traditional European paintings destined for tiny interiors.

GERARDIA Helen (1903 – 1998)

was born in Russia. She came to the United States to attend Hans Hofmann's school from 1946-1947, but soon set up her own workshop, where she taught various media, like painting, etching and lithography.

She became well-known for her works of the 1950s through 1970s. Most of Gerardia's 1950s compositions are based on a strong diagonal from the upper left to the lower right corner. The paintings are mostly executed in black, white and deep blue, thus creating a strong contrast and dominant darkness.

The geometric, often circular, shapes balance the diagonal movement by functioning as points of fixation within the picture plane. They add a contrasting circular motion and, thus, point out the possibility of positive and negative space. With these simple means, Gerardia added drama to the canvas.

Simultaneously, all elements become an integral part of the whole, due to the flatness of the even color planes and the spatial ambiguity obtained by the composition spanning the entire picture plane.

Contrary to what is often though, Gerardia did not pass away when she stopped painting in the early 1970s, but pursued a second career as president of the National Association of Women Artists. In the United States, associations had always been an important factor in the promotion of art, starting with American Abstract Artists, who introduced various abstract styles come over from Europe in the 1920s and promoted them since.

GERITS Ger (Nieuwer Amstel 1893 – Amsterdam 1965)

Ger Gerrits (Portheine is zijn pseudoniem in '45 en '46) is belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de abstracte kunst in Nederland na 1945. Hij speelde een centrale rol bij de oprichting van Vrij Beelden, Creatie en de Liga Nieuw Beelden.

Hij begon zijn loopbaan als lithograaf en ontwierp affiches en reclamedrukwerken. Pas rond zijn 35ste kon hij zijn baan opzeggen om zich geheel aan de vrije beeldende kunst te gaan wijden.

Tot de oorlog werkte Gerrits in realistische stijl. De verzetsperiode (1940-1945) vormde, via een gematigd kubisme onder invloed van Braque, het neoplasticisme en het constructivisme, de definitieve overgang van figuratief naar abstract werk.
Vanaf 1945 is zijn werk volledig abstract. Hij laat zich in deze periode door o.a. muziek en oosterse dichtkunst inspireren tot abstracte composities waarin spiraalvormen tegen een achtergrond van elkaar snijdende lijnen met grote stippen op de kruispunten, een gevoel van kosmos en oneindigheid verbeelden.

Aan het einde van de jaren '50 verdiept Gerrits zich in het Zen-boeddhisme. Zijn schilderwijze wordt vrijer en schilderachtiger.
Na 1960 sluit hij zich aan bij het abstract expressionisme.

GÖGÖS Ferenc (Boedapest 1936 – Huissen 2011)

Ferenc Gögös begint reeds op zijn zeventiende met schilderen. In een kelder, die dienst doet als verfmagazijn, beschildert hij de wanden met karikaturen van ondermeer Jozef Stalin. Zijn werk gaat niet onopgemerkt voorbij en al vlug wordt de jonge Gögös opgenomen in een kunstkring waar hij onder toezicht van andere kunstenaars kan werken. In september 1956 schrijft hij zich in aan de Academie voor Schone Kunsten te Budapest maar door het uitbreken van de volksopstand en de inval van het Russische leger ontvlucht hij zijn vaderland in november van datzelfde jaar. Via verscheidene doorgangskampen komt hij uiteindelijk in Nederland terecht. In 1963 studeert Gögös af aan de Academie voor Beeldende Kunst te Arnhem waar hij tevens de hoogste prijs voor de meest verdienstelijke student in ontvangst mag nemen.

Het werk van Gögös maakte deel uit van een soort groeiproces. In het begin was het een Hongaarse wereld, een soort vlucht naar het verleden. De invloeden zijn dan herkenbaar aan de elementen uit de Hongaarse volkskunst en het beperkte kleurengamma. Later, via een intensief onderzoek naar vorm, kleur, ritme en structuur, heeft zich dat ontwikkeld tot een eigen beeldtaal met vereenvoudigde tekens en symbolen. Zijn composities in zachte aardse kleuren, in zwarte en mooie tinten bruin en rood, doen herinneren aan oude culturen maar roepen ook associaties op met hedendaagse graffiti. De intimiteit van onderwerpen uit zijn omgeving, gevoed met beschouwende wijsheid, en zijn kennis van beeldtalen uit vele culturen vormen samen met zijn schilderkundige intuïtie beelden die meer zijn dan een esthetisch werk.

HOLTROP Riemko (Hengelo 1914 – Hengelo 1996)

Riemko Holtrop is één van de pioniers in de doorbraak van de moderne kunst na 1945. Hij behoort tot de avant-gardisten van het eerste uur.
In het algemeen kan men stellen dat zijn werk altijd een grote spanning bezit, die de ene keer de balans doet uitslaan naar een constructief mediterende stijl en de andere keer naar een expressieve, improviserende vrije beelding.

Holtrop heeft vanuit een vooroorlogse traditionele opleiding een vrij lastige experimentele ontwikkeling doorgemaakt. Dit proces verliep extra moeilijk omdat zijn monumentale aanleg hem in de weg stond. Hij omschreef deze strijd als een voortdurende botsing tussen de traditionele opleiding in schilder– en beeldhouwkunst en zijn behoefte te participeren in het naoorlogse modernisme.

De serie houtskooltekeningen ‘Bezetting’ uit 1946, waarin hij – niet belemmerd of gestuurd door voorstudies – spontaan en direct uiting geeft aan zijn emoties, betekenen een mijlpaal voor hem. In plaats van uit te gaan van het idee, laat hij zich leiden door het materiaal en dit luidt de ontwikkeling in voor zijn latere abstracte werk.

HUNZIKER Frieda (Amsterdam 1908 – Amsterdam 1966)

Frieda Hunziker was haar hele beroepsleven werkzaam als tekenlerares in diverse scholen in Nederland.

Aan het einde van de jaren ’30 begon ze pas te schilderen. Vanuit een vereenvoudigd soort realisme, waarin het natuurlijk perspectief onderdrukt werd, evolueerde haar werk tot volledige abstractie.

Hunziker meende aanvankelijk dat de waarde van een abstract werk vooral gecomponeerd werd vanuit een intuïtief gevoel voor structuur en kleur. Op de Biënnale van Sâo Paolo in 1953 werd Hunzikers werk dan ook haast vanzelfsprekend getoond in samenhang met dat van de pioniers van de abstracte kunst: Piet Mondriaan, Bart Van der Leck en Theo van Doesburg.

Vanaf het midden van de jaren vijftig werd Hunzikers werk extraverter. Een impuls daartoe was haar bezoek aan Curaçao in 1952, bij welke gelegenheid zij onder de indruk kwam van de uitbundigheid en speelsheid van de tropische natuur en van de rijke kleuren en dynamische ritmen.

Hunziker wordt beschouwd als een belangrijke en vooruitstrevende Nederlandse kunstenares.

HUSSEM Willem (Rotterdam 1900 – Den Haag 1974)

Op negentienjarige leeftijd besluit Willem Hussem om als zelfstandig kunstenaar verder door het leven te gaan. Hij vestigt zich in Zuid-Frankrijk en schildert dan vooral stillevens en landschappen.

In Parijs, waar hij tot 1936 verblijft, ontmoet Hussem Picasso en Mondriaan. Hij heeft veel affiniteit met het werk van Picasso en vanaf ca. 1940 wordt diens directe invloed zichtbaar in Hussems werk.

Vanaf 1939 treedt er vernieuwing op in zijn werk: zijn schilderijen worden abstracter en Hussem gaat zich ook toeleggen op het schilderen van kalligrafische tekens.

In de jaren ’50 maakt Hussem, naast expressionistische doeken, schilderijen die lijken voort te komen uit kalligrafische tekens.
Eind vijftiger jaren maken deze abstracte tekens plaats voor min of meer geometrische vormen en na 1965 worden deze vormen geleidelijk strakker.

Naast schilder was Willem Hussem tevens een verdienstelijk dichter en publiceerde hij verschillende bundels.

ITTMANN Hans (Waalwijk 1914 – Amsterdam 1972)

Ittmann raakte zo bezeten van kunst dat hij in 1941 zijn studie van notaris afbrak om zich geheel aan de kunst te wijden. Hij beperkte zich daarbij niet alleen tot de schilderkunst, ook de beeldhouwkunst genoot zijn aandacht.

In 1946 kon Ittmann, dankzij een studiebeurs van de Franse regering, een paar jaar in Parijs gaan studeren. Hij bezocht tot 1948 de École des Beaux Arts en werkte aansluitend, gedurende een jaar, in het atelier van de beeldhouwer Ossip Zadkine.

Ittmann schilderde en beeldhouwde gedeformeerde en gestileerde figuren. Zijn composities in grote vlakken en gedekte kleuren deden aan de kunst van oude culturen herinneren.
Ook maakte hij stadsgezichten in heldere kleuren en een expressieve stijl, vergelijkbaar met die van Raoul Dufy.

Terug in Nederland vond Ittmann aansluiting bij de vereniging Creatie, zijn werk was toen volledig abstract.

In 1954 was hij één van de initiatiefnemers van de oprichting van de Liga Nieuw Beelden. Tijdens deze periode werden zijn schilderijen constructiever en geometrischer.

Omstreeks 1960 raakte hij in de ban van de nieuwe expressionistische Amerikaanse schilderkunst om nadien terug te keren naar de zuivere figuratie.

JACKSON Jim (1915 – 1987)

also seems to have been fascinated by Josef Albers’s geometries from the 1930s.

This Bauhaus pioneer was extremely influential during the 1950s and 1960s when he taught at Yale, which is situated in Connecticut —Jackson’s place of residence. Jackson, who devoted his career to teaching art, painted whenever he found the time. Since the mid-1960s, his focus was on paintings and limited edition prints.

His oeuvres deal with abstract ideas of spatial illusion against flatness.

Linear patterns are conceived so that they seem to depict three-dimensional structures, but at closer look reveal themselves as a linear construction that cannot be but flat.

Also the colors vary between flatly painted areas and graded areas that imply relief.

This style comes from Jackson's research into the visual effects of color and spatial illusions, as well as into the theories concerning this issue, which he believed to be fundamental to 20th century art.

His oeuvre, hence, is a combination of scientific and intuitive composition.

KERSTEN Wim (Amsterdam 1908 – Amsterdam 1974)

Tot zijn dood in 1974 is Wim (Willem Wander) Kersten een gedreven en drijvende kracht geweest in de naoorlogse vernieuwde kunstbewegingen in Nederland.

Het werk van Kersten loopt in stijl sterk uiteen: van Bergense School en kubistisch (vóór de oorlog) via surrealistisch en (als geheel eigen stijl) ‘kubealistisch’ tot abstract–expressionistisch / lyrisch-abstract.

Op de tentoonstelling ‘Kunst in Vrijheid’ in 1945 werd Kersten ontdekt door Willy Boers, Harry van Kruiningen, Frieda Hunziker en Ger Gerrits.
Samen met hem richtten zij de 12 Schilders en Vrij Beelden op.

KEUS Kees (Scheveningen 1905 – Laren 1987)

Over de vooroorlogse jaren van Kees Keus is slechts bekend dat rond 1937 zijn artistieke talenten zich begonnen te ontplooien met het beeldhouwen.

Na de oorlog begon Keus ook te schilderen waarbij hij zichzelf de techniek leerde.
Van het begin af aan schilderde hij bijna geheel abstract en experimenteerde hij ook hier met materiaal en techniek.
Een enkele keer is als uitgangspunt een motief uit de werkelijkheid te herkennen en is zijn werk licht van kleur maar eerder typerend voor zijn schilderijen en gouaches zijn de eenvoudige harmonieuze composities in ingetogen, vaak donkere aardkleuren zoals oker, groen en bruin of een karakteristiek blauw-grijs.

In 1950 was Keus mede-oprichter van de kunstgroep Creatie. Keus zag echter steeds meer in dat de invloed van de, zestien leden tellende, groep om de abstracte kunst te verspreiden, te marginaal was. In 1954 werd na een bewogen vergadering besloten om Creatie te ontbinden. Een jaar later wordt de grotere Liga Nieuw Beelden opgericht onder impuls van diverse leden van Vrij Beelden, Creatie en CoBrA.

Aan het eind van de jaren '60 besluit Keus te stoppen met schilderen.

KOLTHOFF Mark (Amsterdam 1901 – Amsterdam 1993)

Door onder meer zijn kennismaking met de Cubaanse schilder Raoul Martinez, rond 1920, koos Mark Kolthoff voor een carrière als kunstschilder.

Als gevolg van zijn opleiding aan de Rijksacademie te Amsterdam, waar de studie van de realiteit als een degelijke voorbereiding op het kunstenaarschap werd beschouwd, was het werk van Kolthoff initieel zuiver figuratief. Desondanks voelde Kolthoff ook verwantschap met de abstracte kunst van De Stijl van Piet Mondriaan, die hij in 1926 bezocht in zijn Parijse atelier.

Na zijn academie–opleiding werkte Kolthoff in een realistische stijl met een vleug van expressionisme.
Gedurende de periode 1940-1945 werkte hij vooral kubistisch en bleef hij op zeer persoonlijke wijze uitgaan van de kubistische analyse van de werkelijkheid.

Na de oorlog ontwikkelde Kolthoff een eigen abstracte beeldtaal: eenvoudige, heldere vormen die in het beeldvlak zweven in een beperkt gamma van warme kleuren.

Zijn vroege abstracte werk (1948-1955) roept soms associaties op met composities van de Spaanse surrealist Joan Miró.

PARKER Bill  (1922)

is an American artist who was born in Josephine, Texas, in 1922. Early in his career, Parker worked with Hans Hofmann (1880-1966) under Fred Hocks (1886-1981) at the Fine Art School of San Francisco. Working in Paris from a United States government grant in 1951, Parker’s one man shows were held initially at Kaganovitch Gallery. While in Paris, the artist attended the famous Academie de la Grande Chaumiere and developed a friendship with Fernand Leger.

It is noted while at the Grande Chaumiere, Parker was discovered by art dealer Max Kaganovitch (1891-1978). The dealer encouraged the young artist to enter a prestigious competition with 350 other painters – namely, the ‘Prix Bührle’. During this period, Parker soon developed into one of the leading American artists in Paris.

The American artist participated in the School of Paris exhibitions and shows at the Galerie Charpentier as well as the revolutionary Salon de Mai.

The phrase School of Paris describes the indication and importance of Paris to be known as a center of Western art in the 20th century. Members of the School of Paris may be divided into two groups: the first, a group of artists in Paris before World War I (whose creative force lay in the styles of Post-Impressionism, Cubism and Fauvism). After World War II, the term School of Paris was often referred to as Lyrical Abstraction (the European equivalent of American abstract expressionism and artists related to Cobra).

As a participant in Ecole de Paris exhibitions at Galerie Charpentier, Parker joined artists in shows at the Salon de Mai and others throughout Europe and the United States, including: Cinq Americains d’Europe (Stedelijk Museum in Amsterdam, 1955), Trois Peintres (Marlborough Gallery, London, 1956), Expo internationale de peinture contemporaine (Moscow, 1957) and The International Exhibition (Maine, USA, 1963).

Works by Bill Parker may be included in the collections of the following: the Stedelijk Museum, Amsterdam; Musee d’Art Moderne de la Ville de Paris; Georgie Museum of Modern Art, Athens; Musee Bordeaux; Moscow Museum of Modern Art; Whitney Museum, New York.

Bill Parker was a master of Abstract Expressionism (called Abstraction Lyrique in France)

SINEMUS Wim (Amsterdam 1903 – Den Haag 1987)

Na zijn vierjarige opleiding aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, vertrok Sinemus in 1928 naar Parijs. Hier ontmoette hij Hans Hartung en Henri Goetz, die beiden geometrisch-abstract werk maakten.

Na de Tweede Wereldoorlog vestigt hij zich weer in Den Haag en sluit hij zich samen met een aantal Haagse schilders zoals Jaap Nanninga, Jan Roëde, Wil Leewens en Willem Hussem, in 1946 aan bij de groep Vrij Beelden.
Hij kiest zijn eigen richting en hoewel zijn werk wiskundig lijkt, haalt Sinemus zijn inspiratie uit de toevalligheden om zich heen.

Begin jaren ’50 was in een aantal composities een duidelijke invloed van Mondriaans werk uit de jaren ’30 te zien.
Tegen het eind van de jaren ’50 wordt het werk van Sinemus expressiever en spontaner om, zoals hij zelf zei, meer afstand van Mondriaan te nemen.
In de jaren ’70 worden zijn composities weer strakker en soberder.

Na 1970 kiest hij definitief voor een geometrisch– abstracte vormentaal.

SCARLETT Rolph (1891 –1984)

was one of the first influences from abroad, before the European influx. Canadian-born, he arrived in New York as early as 1918.

Initially his focus was on jewelry and commercial design, following in the footsteps of his father, but after a trip to Europe in 1923, Scarlett, who had been painting for a hobby, decided to devote himself to this more futile art form.

Soon, he found a devoted collector in Baroness Hilla Rebay, who was connected to the, then brand new, Salomon R. Guggenheim Museum of Non-objective Painting. Scarlett eventually settled in Woodstock, where he painted his non-objective canvases, and soon became an example to the younger generation.

STELLAART Jaap (Zaandijk 1920 – Zaandam 1992)

Jaap Stellaart ontdekte zijn tekentalent op elfjarige leeftijd. Tijdens de oorlog besluit hij om definitief kunstenaar te worden.

In de periode 1940-1943 begint Stellaart aan zijn zoektocht naar een eigen stijl en raakt weg van het naturalisme. Hij herkent bij Paul Klee het plezier van de associatie.

Na de oorlog verbreedt Stellaart zijn horizon: in 1948 vindt, na een bezoek aan Parijs, een ommekeer plaats in zijn werk naar een moderne, abstracte stijl. Hij raakt in de ban van het kleurrijke experimentele werk van Karel Appel.
Vanaf 1950 werkt hij abstract waarbij hij voortdurend experimenteert met zijn materialen.

Halverwege de jaren ’50 verdwijnen de heldere kleuren en beperkt Stellaart zich in zijn werk tot grijzen en zwarten, soms aangevuld met enkele matte tinten. Organische, glasachtige composities roepen associaties op met fragmenten van plantencellen.
Het abstracte werk uit die tijd, deels tachistisch deels schilderachtig, is werk waaruit steeds meer zijn introverte karakter spreekt.

Jaap Stellaart behoorde in 1950 tot de kern van 16 leden van Creatie.

STRIJBOSCH Willem (Amsterdam 1928 – Amsterdam 1968)

Strijbosch studeerde grafische vormgeving in Amsterdam en kreeg er les van o.a. Mark Kolthoff.
Hij schilderde vanaf het begin abstract en werd in 1951 lid van Creatie.

Desondanks zijn frequent sociaal contact met oa. Kees Keus, Hans Ittmann en Wim Crouwel, kwam zijn introverte kant tot uiting in zijn werk.
Binnen Creatie behoorde hij tot diegenen die naar verinnerlijking zochten en hun composities een poëtische expressie gaven.

Zijn werken uit de jaren 1949-1953, zoals de geometrische lijnencomposities die hij inkleurde met ijle pasteltinten, geven vaak uitdrukking aan een kosmische sfeer. Het is een stijl die, evenals het werk van andere leden van Vrij Beelden en Creatie, beïnvloed is door het werk van Paul Klee.
Het is opvallend dat hij de geometrische figuren nooit met mathematische precisie weergaf. Hij schilderde ze altijd uit de hand waardoor zijn composities een zekere levendigheid behielden.

Na 1953 laat hij de geometrische opbouw van zijn werk los en wordt zijn stijl vrijer: pasteltinten maken plaats voor krachtige kleuren, zijn kwaststreek wordt losser en in sommige composities worden zelfs motieven van vogelfiguren verwerkt.

Strijbosch overlijdt op amper veertigjarige leeftijd.

van der VOSSEN André (Haarlem 1893 – Overveen 1963)

André van der Vossen behoort tot die kunstenaars die vlak na de Tweede Wereldoorlog uit overtuiging met de figuratie braken en voor abstractie kozen.

In 1929, middenin zijn carrière als graficus en postzegelontwerper, begon van der Vossen als autodidact te schilderen.

Zijn werk uit de periode 1947-1955 kenmerkt zich door een grote verscheidenheid, niet alleen stilistisch maar ook wat betreft de door hem toegepaste technieken en materialen. Hij werkte o.a. met Ripolin, gouache, waterverf, olieverf en Oost-Indische inkt en maakte ook monoprints, batiks, sjabloon-druksels en collages van gescheurd papier.
Zijn stijl varieert van strak geometrisch tot abstract-expressionistisch.
Hij was zeer onder de indruk van de tentoonstellingen van Kandinsky en Klee.
Na 1955 is van der Vossen losser gaan schilderen. De allerlaatste grote doeken (1955-1957) zijn beschilderd in een allover patroon van spatten, lijnen en vlekken.

In 1958 keert hij terug naar de figuratie, even plotseling als hij in 1947 was overgegaan naar de abstracte kunst.

Ondanks dat van der Vossen bescheiden was met betrekking tot zijn werk, was hij betrokken bij bijna alle belangrijke gebeurtenissen van Vrij Beelden en Creatie en de Salon des Réalités Nouvelles in Parijs.

WILL (LEEWENS Wil) (Den Haag 1923 – Den Haag 1986)

Wil Leewens kreeg zijn eerste schilderlessen van zijn schoonbroer, de schilder Jan Roëde. Deze bracht de beginselen zo inspirerend bij dat Will erdoor gefascineerd raakte.

Net als Roëde richtte Will zich op de kunst uit Parijs, de stad die hij kort voor de oorlog bezocht, en werd er geïnspireerd door het werk van Picasso en Matisse. Will begon kleurrijke, min of meer abstracte composities te schilderen. Motieven als bijvoorbeeld een stilleven zijn nog wel te herkennen maar zijn vormgegeven als volkomen vlakke kleurcomposities.

Het werk van Will vertoont verscheidenheid: zo maakt hij naast zijn zorgvuldig afgewogen en opgebouwde kleurcomposities ook werken waarin hij zijn verbeelding meer op een spontane, aan het surrealisme verwante, wijze laat spreken.
Zo ontstaan vanaf ca. 1948 werken met aanvankelijk grillige fantasievormen, waaruit later preciezer getekende fantasiewezens groeien. Deze vogels of insectachtige dieren met dunne poten, voelhorens en vleugels worden in dunne trefzekere lijnen neergezet op een gekleurde ondergrond, zoals in een poëtisch universum, waarnaar hij in mysterieuze titels als ‘Ritselend doolhof’, ‘Toverdans’ of ‘Verloren geheim’ verwijst. Deze speelse stijl is sterk verwant aan het werk van Klee en Miró.

Wills betrokkenheid bij Vrij Beelden was kort. In 1955 sluit hij zich aan bij Liga Nieuw Beelden.